Drijfmest injecteren pakt slecht uit voor weidevogels
Het injecteren van drijfmest in weilanden pakt slecht uit voor weidevogels. En dat heeft alles te maken met het effect op de grond en daarmee ook op de wormen; een belangrijke voedselbron voor de weidevogels. Dat blijkt uit onderzoek van Jeroen Onrust van Rijksuniversiteit Groningen.

In weilanden waar mest in wordt geïnjecteerd, zitten minder wormen dan op plaatsen waar vaste mest wordt gebruikt. Het injecteren van mest is een methode om de mest op het land te krijgen, zonder dat er teveel stikstof vrij komt. Maar hiermee wordt het gras wel opengescheurd. Daardoor droogt de graszode uit en daar houden de wormen niet van. Die blijven dieper in de grond zitten, waar de weidevogels niet bij kunnen. Een hoger waterpeil helpt dan ook niet meer.
Wormen groeien minder op drijfmest
Volgens hoogleraar Theunis Piersma zou een hoger waterpeil dan ook gecombineerd moeten worden met een andere manier om mest op het land te brengen, of een ander moment waarop men dat doet. Uit eerder onderzoek van Onrust blijkt dat wormen minder snel groeien op drijfmest dan op vaste mest.
Er leven twee wormensoorten in de weilanden: de rode en de grijze wormen. Met name de rode wormen zijn belangrijk voor de weidevogels.
Hoogleraar Theunis Piersma