De toan fan Anne-Meta Kobes: "Komkommer"

"Wist u dat een kokkel naar zoute komkommer smaakt? Dan moet je wel zo'n verse hebben, die net uit het Wad omhoog is geschept.
Ik ontdekte het deze week, tijdens een wandeling die begon in de Feugelpôlle. Dat is een kwelder op het Zuidwest van Ameland waar vogels kunnen rusten wanneer het water stijgt en waar meeuwen, sterns en visdieven broeden. Wij zagen er bovendien het nest van een scholekster, er lagen drie eieren in. Nadat wij de broedplaats passeerden keerde de moedervogel vliegensvlug terug. De mens was hier duidelijk te gast, de natuur liet zich door haar niet in de weg zitten.
De toan fan Anne-Meta Kobes
Maar door veranderende zeestromen wordt het gebied wel steeds kleiner. Sinds de eeuwwisseling treedt er erosie op. Het wad is altijd in beweging, maar omdat dit nu net zo'n kostbare plaats is, proberen we haar te bewaren. Met kleischelpen en rijshouten dammen wordt de kweldervorming begeleid. Acht landelijke en regionale organisaties werken samen om dat in de gaten te houden. Want wat hier gebeurt is een experiment op weg naar, zoals dat genoemd is, Natuurlijke Klimaatbuffers.
Van al die grote woorden zagen wij alleen de paaltjes die men een jaar of tien geleden in de zeebodem had geslagen. De netten daartussen boden een groeiplaats voor jonge mosselen. Dat was het idee geweest, nu zag je er vooral wier.
Terwijl we daar al wandelend met elkaar over spraken, kwamen we op een behoorlijke afstand van de dijk terecht. Het was tijd voor een les. Als er nu mist op komt, zei de gids, en je ziet geen zon meer en geen kust waarheen loop je dan om weer thuis te komen? We bedachten stoere vluchtplannen maar zijn oplossing bood het meeste perspectief: loop dan haaks op de ribbels van de zeebodem, met het stijgende water in je rug. Dat brengt je terug.
Gelukkig hoefden we die kennis nu niet in de praktijk te brengen: de lucht was strakblauw, de zon een helder baken. Toch gingen we na anderhalf uur weer richting dijk. De vloed kwam zichtbaar op. Nog één stop dan. We harkten met onze vingers door het zachte waddenslik en vonden: kokkels. In een paar tellen wel een stuk of vijf. Eén schelp maakten we open. Proef maar, zei de gids. Ik liet me niet kennen en beet het kokkelvlees af. En bespeurde de smaak van: komkommer! Het was heerlijk zacht en zilt en fris.
Terwijl ik het zout van mijn lippen likte, keek ik naar de andere schelpen die we hadden opgegraven. Maar ze waren weg. Ik zag nog net hoe de laatste kokkel zich kalm opende en sloot en zich zo terug groef in het wad. Terwijl we weerom liepen over het pad dat Staatsbosbeheer met stokken had gemarkeerd, leek alles achter onze rug weer ongestoord. De natuur ging allang weer haar eigen gang. Maar deze ervaring bleef nog dagen in mijn hoofd te gast."